Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB8869

Datum uitspraak2000-07-04
Datum gepubliceerd2002-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/604 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Uitspraak

98/604 AAW/WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant, en A, wonende te B, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging. Bij besluit van 3 april 1996 heeft appellant de uitkeringen van gedaagde ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 juni 1996 ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 25 respectievelijk 15% was. De rechtbank te Alkmaar heeft bij uitspraak van 17 december 1997 het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant aan gedaagde het betaalde griffierecht van f 50,- vergoedt. Naar die uitspraak wordt hierbij verwezen. Appellant is op bij aanvullend beroepschrift met bijlagen aangegeven gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 februari 2000, waar voor appellant is verschenen S.J.M. Huisman, werkzaam bij Gak Nederland B.V., terwijl voor gedaagde is verschenen mr P.C.W.M. Meerbach, voorheen advocaat te Utrecht, thans te Woerden. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting van de Raad achterwege te laten. II. MOTIVERING Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het in rubriek I omschreven besluit van 3 april 1996 in rechte stand kan houden. De rechtbank heeft die vraag in haar uitspraak ontkennend beantwoord. Daartoe heeft zij het volgende overwogen, waarbij voor "eiseres" "gedaagde" en voor "verweerder" "appellant" dient te worden gelezen. "Uit de gedingstukken blijkt, dat eiseres drie functies zijn voorgehouden, waarvan de functie van telefoniste een zogenaamde samengestelde functie betreft. Deze functie is samengesteld uit de functie telefoniste bij een Toeristenbond met 6 voorkomende arbeidsplaatsen en de telefoniste bij een bank met 3 arbeidsplaatsen. Als functie-eis bij de functie van telefoniste bij een Toeristenbond is onder meer vermeld: luister- en spreekvaardigheid in de Nederlandse en Engelse taal. Naar de mening van verweerder wordt eiseres in staat geacht te kunnen functioneren op een MBO- tot zelfs HBO-niveau. Daaraan en aan de omstandigheid dat eiseres als opleiding enige jaren ULO zonder diploma heeft, verbindt verweerder de conclusie dat eiseres aan voormelde functie-eis voldoet. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Uit de omstandigheid dat eiseres in staat wordt geacht op MBO- of zelfs HBO-niveau te functioneren, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet logischerwijs de gevolgtrekking dat eiseres voldoende luister- en spreekvaardigheid in de Engelse taal zal hebben, te minder nu eiseres geen volledige middelbare opleiding in de Engelse taal heeft genoten en er sedert de periode waarin eiseres enige jaren onderwijs in de Engelse taal moet hebben genoten, reeds 30 jaren zijn verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is deze functie op grond van het hiervoor overwogene niet als passend voor eiseres aan de merken. Daarmee resteren voor eiseres nog twee functies, hetgeen naar het in artikel (lees: 3), lid 1 van het Schattingsbesluit neergelegde criterium van tenminste drie functies, een onvoldoende basis vormt om tot herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering over te kunnen gaan. De onderhavige schatting moet op grond van het vorenstaande als onvoldoende zorgvuldig worden aangemerkt. Nu het bestreden besluit deswege voor vernietiging in aanmerking komt, zal de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit verder buiten beschouwing laten.?. Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. In het aanvullend beroepschrift heeft appellant aangevoerd dat: - de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan hetgeen appellant heeft opgemerkt naar aanleiding van de aard van de in de functie van telefoniste Toeristenbond voorkomende werkzaamheden; - het functieniveau, afgezet tegen de capaciteiten van gedaagde, geen aanleiding geeft die functie niet geschikt te achten; - de eis van luister- en spreekvaardigheid in de Engelse taal van een zwaarte is welke overeenkomt met de voor die functie vereiste opleidingseis, aan welke eisen gedaagde voldoet. Gedaagde heeft deze grieven in haar verweerschrift gemotiveerd weersproken. De Raad stelt vast dat partijen in het bijzonder van mening verschillen over het antwoord op de vraag of de functie van telefoniste Toeristenbond bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde kan worden betrokken. De Raad overweegt het volgende. Uit de artikelen 5, vijfde lid van de AAW en 18, vijfde lid van de WAO volgt dat functies bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde kunnen worden betrokken indien zij zowel voor de krachten als voor de bekwaamheden van die verzekerde zijn berekend. Blijkens de Memorie van Toelichting op de artikelen 5 van de AAW en 18 van de WAO (kamerstukken 22824, nr. 3, pagina 23) ziet "bekwaamheden" op het moeten voldoen aan de eisen die werkgevers stellen aan een persoon om in aanmerking te komen voor een bepaalde arbeidsplaats. Hierbij wordt -aldus genoemde Toelichting- in de uitvoeringspraktijk onder meer gekeken naar eisen die worden gesteld aan opleiding en ervaring. Appellant maakt bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde gebruik van het Functie Informatie Systeem (Fis) waarin een grote verscheidenheid aan in Nederland voorkomende functies is opgenomen. De in dit systeem opgenomen informatie met betrekking tot die functies heeft appellant verkregen door middel van enquêtes bij werkgevers waar de desbetreffende functies voorkomen. Voor wat betreft de bekwaamheden die voor een functie zijn vereist heeft appellant de eisen die de werkgever daaraan stelt in het Fis opgenomen. De Raad stelt voorop dat zowel de verzekerde als, in het voorkomende geval, de toetsende instanties in beginsel van de juistheid van de in het Fis vermelde gegevens uit moeten kunnen gaan. Hij heeft dit al eerder overwogen in zijn uitspraak, gepubliceerd in USZ 1998/133 ten aanzien van de belasting die de werkzaamheden in de in het Fis opgenomen functies met zich meebrengen, en in zijn uitspraken, gepubliceerd in USZ 1998/275 en USZ 1998/311 ten aanzien van de aan het Fis ontleende loonwaarden. De Raad ziet geen aanleiding niet van dit uitgangspunt uit te gaan waar het gaat om de in het Fis neergelegde, door de werkgever voor de toelating tot een functie met betrekking tot opleiding en ervaring gestelde eisen. Zulks laat onverlet dat het appellant vrij staat om voldoende gemotiveerd en gedocumenteerd de onjuistheid van de in het FIS vermelde gegevens aan te tonen. De Raad stelt vast dat blijkens de Fis-gegevens in het dossier de desbetreffende werkgever voor de functie van telefoniste Toeristenbond als eis heeft gesteld dat de betrokkene ervaring heeft in luister- en spreekvaardigheid in de Nederlandse en Engelse taal. De Raad stelt voorts vast dat appellant niet gemotiveerd én gedocumenteerd heeft aangetoond dat die in het Fis vermelde ervaringseis niet juist is, zodat aan die eis dient te zijn voldaan om genoemde functie voor de bekwaamheden van gedaagde berekend te kunnen achten. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde in haar arbeidsleven ervaring heeft opgedaan in luister- en spreekvaardigheid in de Engelse taal. De Raad is evenmin gebleken dat gedaagde buiten haar arbeidsleven ervaring op dit gebied heeft opgedaan, anders dan in de door haar 30 jaar geleden gedurende ruim twee en een half jaar gevolgde ULO-opleiding. Anders dan appellant is de Raad er niet van overtuigd geraakt dat gedaagde met het Engels dat zij op de ULO heeft gevolgd, voldoet aan de door de werkgever voor de functie van telefoniste Toeristenbond geëiste ervaring, in het bijzonder met betrekking tot de spreekvaardigheid van de Engelse taal. Het betoog van appellant dat de werkzaamheden slechts bestaan uit het doorverbinden van personen, en aan de luister- en spreekvaardigheid derhalve geen hoge eisen worden gesteld, doet aan het vorenstaande niet af. Nog daargelaten dat op geen enkele wijze is gebleken dat gedaagde na 30 jaar de Engelse taal nog in enige mate beheerst, volgt uit de functie-inhoud niet per definitie dat conversatie in de Engelse taal tot een minimumniveau beperkt kan blijven. Dit betekent dat de functie van telefoniste Toeristenbond naar het oordeel van de Raad niet voor de bekwaamheden van gedaagde is berekend. Aan dit oordeel doet niet af het betoog dat appellant blijkens een rapport van 26 mei 1996 door de psycholoog N.M. Lijftogt op grond van haar intelligentieniveau in staat wordt geacht werkzaamheden op MBO- of HBO-niveau te verrichten. Hiermee is immers slechts gegeven dat gedaagde in staat is te achten de vereiste ervaring in de Engelse taal te verkrijgen en niet dat zij die reeds heeft. Evenmin doet aan het oordeel van de Raad af het ter zitting naar voren gebrachte argument dat als opleidingseis bij de functie van telefoniste Toeristenbond slechts is gesteld "mavo-niveau" en niet dat vaardigheid in de Engelse taal is vereist. De vraag of een verzekerde aan een in het Fis vermelde opleidingseis voldoet dient naar het oordeel van de Raad te worden onderscheiden van de vraag of die verzekerde aan de blijkens het Fis door de werkgever gestelde ervaringseisen voldoet. Uit het vorenstaande volgt dat twee functies als grondslag voor de schatting resteren. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat dit in het licht van artikel 3, eerste lid van het Schattingsbesluit, dat verlangt dat de voor het bepalen van de resterende verdiencapaciteit in aanmerking te nemen arbeid dient te worden omschreven in de vorm van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven en dat die functies tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, te weinig is, zodat het bestreden besluit op deze grond voor vernietiging in aanmerking komt. Met de vernietiging van het bestreden besluit is gegeven dat gedaagde op 1 juni 1996 onveranderd aanspraak heeft op uitkeringen krachtens de AAW en de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Om deze reden komt de Raad, evenals de rechtbank, aan een beoordeling van het medische aspect van de onderhavige beoordeling niet meer toe. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op f 1.420,- voor verleende rechtsbijstand. Gelet op het vorenstaande alsmede op het bepaalde in artikel 22, derde lid van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat van appellant een recht van f 675,- dient te worden geheven. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot f 1.420,-; Verstaat dat van appellant een recht van f 675,- wordt geheven. Aldus gegeven door mr K.J.S. Spaas als voorzitter en mr M.M. van der Kade en mr J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van mr P.W.A. van Geloven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2000. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) P.W.A. van Geloven. IS